Kunstenaar Peter Bastiaanssen bespreekt de relatie van Kunst en Politiek, aan de hand van het denken van de filosoof Jacques Rancière en het stripfiguur Tom Poes. Wat hebben die twee met elkaar gemeen?
Laatst had ik in mijn atelier een bevlogen collega op bezoek. Een collega met een boodschap. Gaandeweg zwaaide hij steeds uitbundiger met zijn armen. Met een gedragen stem onderwees hij me in de nieuwe taak waaraan de kunst zich moest wijden. Kunst, zo bracht hij stellig, is politiek en zodoende droeg hij me streng op: “Ook jij moet politieke kunst maken! Al het andere is onbeduidend achterhaald gefröbel”.
Denken over kunst is misschien wel ingewikkelder dan kunst maken. Het denken over kunst geeft immers de kaders en de richting waarin de kunstwerken hun belang krijgen. Nu heeft de kunstwereld al een tijdje in de gaten dat het postmodernisme een doodlopende weg is. Het postmodernisme is verworden tot lamlendigheid. Het postmodernisme lijkt inderdaad een doodlopend straatje en kunst kon zelfs weleens al een tijdje dood zijn.
Maar dat is niet. Gelukkig werpt zich bij dit soort discussies altijd wel een ‘Tom Poes met een list’ op. In dit geval was dat onder andere de filosoof Jacques Rancière, die opmerkte dat esthetiek en politiek beide niet anders doen dan het herschikken van de werkelijkheid. Kunst en politiek komen overeen, want esthetiek is politiek, dus kunst is politiek. Ik snij hier wat hoekjes weg, maar zo snel kan het gaan in het denken over kunst.
De tijd van esthetiek, alleen mooie dingetjes maken, ligt al langer achter ons. In dat simpele esthetische denken was de ‘vernieuwing’ van de postmoderniteit al geïroniseerd als een uitgeput ritueel. Maar de ironie van het postmodernisme ironiseerde uiteindelijk slechts de ironie en werd zelf ook weer een karikatuur, een doodlopende weg. Rancière veegde het probleem van de kunst-is-dood-gedachte simpelweg van tafel door te verklaren: Weg met de framing van kunst als modernistisch of postmodernistisch, dat werkt niet. Vanaf nu wordt het: kunst IS politiek!
Terwijl ik luisterde naar mijn politieke collega-kunstenaar moest ik onwillekeurig denken aan de relatie tussen kunst en politiek van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Tijdens de koude oorlog van toen vroor alles muurvast en niets was te gek om in stelling te brengen tegen de vermaledijde vijand. Dat ging zover dat de CIA grote internationale exposities van de toenmalige hedendaagse, vooral Amerikaanse en abstracte kunstenaars financierde. Vrije, Autonome, Abstracte Kunst als propaganda tegen de Communisten Dictatuur. Niets kon tippen aan de vrije Westerse creatieve ziel en dat mocht er best ingewreven worden met behulp van CIA-dollars.
Maar dat soort politieke kunst wordt hier natuurlijk niet bedoeld door mijn gepassioneerde collega. Het gaat om een ander soort politiek, genuanceerder en gecompliceerder dan de hotseknotse knuppel politiek van de CIA. Dat kan natuurlijk ook niet anders met al dat intellectuele Franse gefilosofeer over politieke kunst; die gaan niet over een nacht ijs, die spreken niet alleen over LE politiek maar ook over LA politiek, over radicale gelijkheid, over het toejuichen van dissensus in plaats van consensus en over het gebruik van esthetica als een puur politiek principe, het maakt ze niet uit zolang het maar lekker moeilijk klinkt.
De Franse kunstfilosofie is allemaal wat taai, maar wanneer je ze welwillend leest, ontstaat er ontegenzeggelijk een fascinerende kijk op wat de kunst als politiek allemaal heeft gedaan en wat ze allemaal nog moet gaan doen. Het goede nieuws voor de kunstwereld is dat de kunst niet dood is, de kunst kán niet dood, want kunst is politiek en zo lang er mensen zijn zal er politieke strijd zijn en dus ook (politieke) kunst.
Zo krijgt de kunst niet alleen het eeuwige leven, maar ook een eeuwige taak opgelegd door deze Franse filosofen. Dat is natuurlijk mooi. Hoewel, mooi is natuurlijk niet het juiste woord, want mooie kunst wordt als irrelevant opzij geschoven. Mooi is niks, minder dan niks, want mooi geeft je misschien wel een goed gevoel, maar met een goed gevoel vergeet je de radicale politieke strijd die twentyfour-seven doorwoekert en door moet woekeren, zeker in de kunst. Mooi is niet meer dan een slaapmiddel. Ik zou bijna roepen; ‘Mooi is opium voor de kunst!’, maar dat gaat wellicht wat te ver?
Hoewel ik de theorie achter de politieke kunst ook met sympathie lees en ik met regelmaat hele geinige politieke kunst zie (of er over lees, want vaak is er niet zoveel te zien), ontkom ik niet aan het gevoel dat veel van dit soort kunst nogal drammerig en zelfs fundamentalistisch overkomt. Vaak verdwijnt alle humor. En ik hou nu juist van wat subtiele , milde humor in de kunst. Zonder humor droogt het allemaal zo uit, wordt het eerst zo malse biefstukje een schoenzool. Zolen die weg marcheren van een esthetisch genoegen, op naar het ethische gelijk. Ik vind niet dat kunst een vehikel zou moeten zijn voor ethische gelijkhebberij. Doe mij dan liever gewoon kunst als een mooi dingetje, dat voelt veel beter.
Geef als eerste een reactie