Wat is de plek van de filosofie in een wereld die draait om economisch nut? Filosofe en psychologe Martine Berenpas onderzoekt het nut van de filosofie en stelt dat de filosofie wel degelijk een wezenlijke functie heeft in ons leven.
De nutteloosheid van de filosofie
Er gaat geen feestje voorbij of de vraag wordt aan mij gesteld of mijn studie wijsbegeerte “wel nuttig is”. Ongemakkelijk is de vraag natuurlijk voor de filosoof, vooral omdat de meeste filosofen die ik ken een grote passie voelen voor hun vak en op geen enkele manier twijfelen aan hun nut. Toch is het nut van de filosofie veel minder duidelijk dan die van een accountant, dokter of onderwijzer. Misschien heeft dat voornamelijk te maken met de onduidelijke uitkomsten van filosofisch onderzoek. Of met de manier waarop de filosofie met name vragen stelt, zonder antwoorden te verwachten. De manier waarop de filosofie, – in tegenstelling tot andere academische disciplines-, geen gecontroleerd onderzoek uitvoert dat volgens een strak stramien tot bepaalde conclusies kan komen over de wereld en de samenleving. Misschien wel omdat ze uberhaupt niet beschikt over methodes of instrumenten die zo’n onderzoek vereist.
Wanneer we nut verstaan als economisch nut, als nut dat bijdraagt aan een expliciete, gecontroleerde doelstelling zoals het terugdringen van ziektes of het realiseren van een winstbedrag, dan is de filosofie per direct afgeschreven. Of zoals Wouter Oudemans stelt in zijn boek Echte Filosofie, dan bestaat de studie Wijsbegeerte enkel nog omdat het schrappen van de filosofie onherroepelijk zal leiden tot imageschade. Filosofie als een elitair laagje cultuurvernis. Niets meer of minder dan dat.
Maar is niet juist de filosofie in staat om deze gedachtegang bloot te leggen als rigide en totalitair? Zijn het niet juist de filosofen die ons erop wijzen dat er ook andere vormen van nut bestaan? (Denk)activiteiten die weliswaar geen economisch nut hebben, maar toch waardevol zijn? Een mooi voorbeeld hiervan geeft Aaron James in zijn boek Surfen met Sartre (2018). Surfen kun je bekijken als een goede vorm van ontspanning waardoor iemand weer zich op kan laden om beter en meer betaalde arbeid te verrichten. Echter, de echte surfer zou zich niet herkennen in deze definitie. De echter surfer surft om het surfer. En niets meer dan dat.
Zo is het ook met de filosoof. De filosoof filosofeert omdat het filosoferen in zichzelf intrinsiek waardevol. Ongeacht de uitkomsten en ongeacht het effect ervan op de samenleving. En juist omdat filosofen (en surfers, zo lijkt James te denken) dit zo goed kunnen, herinneren ze er ons aan dat veel van onze overtuigingen en idealen ons wel eens in de weg kunnen zitten. Omdat de filosofie zich richt op enkel het filosoferen, is zij bij uitstek in staat om te wijzen op de speelruimte die bestaat tussen datgene wat wij willen, denken en doen en de (weerbarstige) werkelijkheid. Omdat de filosofie zich verbindt met het leven zelf en niet met de doelmatigheid en controleerbaarheid van de economie of de wetenschappen, is zij telkens in staat om de openheid van het bestaan te articuleren. De openheid die telkens erop neerkomt dat het anders kan. De filosoof is die irritante persoon die in een groep waarin iedereen het met elkaar eens is, lukraak naar binnen loopt en wijst op de tekortkomingen van de consensus, of op andere mogelijkheden of gewoonweg de heersende consensus in twijfel trekt.
De filosoof en de werkelijkheid
Wat de filosofie met name laat zien is dat onze overtuigingen, waarheden en leidraden provisioneel zijn; een voorlopigheid dat altijd onder discussie kan komen te staan. Dat betekent overigens niet dat de filosoof een waanzinnige is die stelt dat we ook kunnen geloven dat we aangevallen worden door aliens. Hoewel sommige gedachten-experimenten zoals Hilary Putnams vraag of “er water is op tweeling aarde” (1973) en behoorlijk dubieus of onzinnig ogen, zijn filosofische artikelen en onderzoeken altijd gedreven door de empirie. In de zin dat het de filosoof erom gaat om iets van onze menselijke ervaringen te verduidelijken, zoals bij Putnam het geval is als hij door middel van het gedachte-experiment meer duidelijkheid probeert te krijgen over hoe semantiek werkt. De intenties van de filosoof zijn daarmee serieus en komt op vanuit de fascinatie van de menselijke ervaringen. Echter, de filosoof houdt telkens nauwgezet in de gaten of zijn overtuigingen overeenkomt met de werkelijkheid en houdt tevens rekening met de voorlopigheid (en tekortkomingen) van zijn uitspraken. De filosoof kan daardoor weliswaar denken over de mogelijke vormen van buitenaards leven die kunnen bestaan, maar zal nooit concluderen dat omdat wij het kunnen denken deze vormen ook bestaan.
Je kunt stellen dat de filosofie, -in tegenstelling tot andere academische disciplines-, zich richt op het geheel van menselijke ervaringen en daardoor beter in staat is om dogmatiek en totalitair denken op te sporen. Dit doet zij door vragen te stellen en vragen te stellen over dat wat voor iedereen algemeen aanvaard lijkt. Niet om vervelend te zijn of om de goede orde te verstoren, maar vanuit een houding van existentiële twijfel, aan de onrust die veel filosofen voelen dat iets “niet kan zijn zoals we het zien”; vanuit de onrust dat het “wellicht toch anders is”. Velen drijft deze existentiële houding van vertwijfeling tot regelrechte wanhoop, want we houden er immers van om op korte termijn een duidelijk antwoord te krijgen. Het liefst een antwoord dat aansluit op onze verwachtingen en ons geluk, geld en succes opleveren.
En laten we eerlijk zijn, wanneer we voor het stoplicht staan en een snelle keuze moeten maken of we links of rechts moeten afslaan, hebben we niets aan de filosoof die zich afvraagt waarom we ons handelen laten bepalen door een stoplicht en niet gewoon vertrouwen op ons gezond verstand[i]. Wanneer we het echter een politieke discussie houden over het wel of niet plaatsen van een stoplicht op een kruispunt, kan een filosoof betogen dat de mens in staat is om zijn verantwoordelijkheid te nemen en zijn handelen af te stemmen op zijn mede-verkeersdeelnemers. Filosofie laat zich daarmee slecht samengaan met hectiek en tijdsdruk; misschien juist daarom dat de filosofie zo nutteloos lijkt.
Filosofie komt op als we een zekere afstand nemen van de situatie waarin we ons bevinden. Juist door deze afstand ontstaat er ruimte tussen datgene wat wij waarnemen en de werkelijkheid zelf. Het is juist daarom dat de filosofie in staat is om iets zinnigs te zeggen over alle facetten van ons leven. Niet omdat het een bemoeial is, maar omdat het opkomt vanuit iets wezenlijks dat het leven zelf behelst.
Filosofen als grenswachters
Filosoferen is geraakt worden door het bestaan, en met name door de weerbarstigheid en kwetsbaarheid van het bestaan. De filosofie ontstaat wanneer er ruimte ontstaat tussen datgene wat wij menen te weten en menen te ervaringen en de werkelijkheid zelf. Zoals het geval is bij Antoine Roquentin, die opeens geconfronteerd wordt met de overvloedigheid en absurditeit van het zelf:
“En toen ging me opeens een licht op. Mijn adem stokte in mijn keel. Nog nooit had ik er, vóór deze laatste dagen, een vermoeden van gehad wat ‘bestaan’ betekende. Ik was net als iedereen, net als de mensen die in hun voorjaarskleren langs de zee wandelen. Ik zei ‘de zee is groen; dat witte stipje daar hoog in de lucht is een meeuw’, net als zij, maar ik besefte niet dat al die dingen bestonden, dat de meeuw een meeuw was ‘die bestaat’; meestal onttrekt het bestaan zich aan onze waarneming.”
De filosoof is zich akelig bewust van het feit dat woorden altijd tekort schieten en falen om de werkelijkheid te vatten. De filosoof is daarmee bij uitstek de persoon die het idee van beheersing van de moderne mens verstoort (Aaron, 2018:174). Het is de erkenning van de speelruimte die altijd bestaat tussen jou en de werkelijkheid; een afstand tussen het leven zoals het is en onze interpretatie ervan.
De filosofie komt op omdat de mens in staat is om de speelruimte te erkennen die er bestaat tussen zijn taal en de werkelijkheid. Het komt op vanuit het feit dat leven inherent afhankelijk is van onze interpretatie. Met andere woorden: het leven is hermeneutisch. Juist daarom is de filosofie in staat om verwarring en vertwijfeling te zaaien. Niet om te oogsten, maar vanuit het erkennen van het feit dat de mens en de taal die hij heeft om de werkelijkheid te beschrijven feilbaar is. Filosofie laat daarmee zien dat iedere menselijke ervaring in zekere zin een zich riskeren behelst. Ondanks dat we graag willen dat alles gecontroleerd is en dat onze handelingen een zekere uitkomst hebben, is er altijd de mogelijkheid dat het anders gaat dan gepland. Dat onze overtuigingen onwaar of onvolledig zijn. Dat noch recht, noch links maar rechtdoor de beste keuze is.
Natuurlijk bevatten sommige uitspraken zoals “de aarde is rond” een zeer laag existentieel risico. Het zijn juist daarom dat deze dingen van de werkelijkheid onderwerp vormen voor de harde wetenschap die drijft op controle, verifieerbaarheid en feitelijkheid. Echter, de ervaringen die voor ons leven belangrijk zijn, missen deze aspecten. Waar de speelruimte tussen werkelijkheid en onze taal het grootst is, – namelijk bij de ethiek-, zal de filosofie daarom het meeste op haar plek zijn.
De troost van de filosofie
De filosofie komt op wanneer er sprake is van speelruimte tussen de werkelijkheid en onze interpretatie daarvan. Filosofie is daarmee de grenswachter van de speelruimte die opkomt uit het menselijke leven zelf: de erkenning dat het bestaan zich niet aan ons onderwerpt en dat er niet zoiets bestaat als een kant-en-klaar-pakketje met antwoorden.[ii]
Vandaag de dag kan de filosofie bijvoorbeeld bijzonder goed de grenzen van ons maakbaarheidsideaal aangeven. Zij kan wijzen naar het illusoire geloof waarin de speelruimte van de menselijke ervaringen wordt verloochend ofwel kan worden gereduceerd. Zo komen we in een samenleving terecht van winnaars en verliezers; een samenleving waarin mensen die ziek worden niet langer ‘pech hebben’, maar niet de juiste voorzorgsmaatregelen hebben genomen om gezond te blijven. Een samenleving waarin een aanslag niet gezien wordt als een risico dat inherent is aan de pluriforme samenleving, maar als resultaat van migratiebeleid: een identificeerbare en voorkombare gebeurtenis van iets waar wij zelf aan hebben meegewerkt.
Tot slot betekent de filosofie die opkomt vanuit de speelruimte van het leven een zekere serieusheid en nederigheid ten opzichte van de menselijke conditie, maar zet het tevens aan tot een zekere mate van speelsheid en openheid. De filosofie is daarbij van waarde niet om zijn uitkomst, maar vanuit de waarde van het spel.
Referenties
- James, Aaron (2018), Surfen met Sartre. Filosoferen op de golven van het leven, Vertaald door Huub Stegeman, Rotterdam: Lemniscaat.
- Oudemans, Wouter (2008), Echte Filosofie, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
- Putnam, Hilary (1973), “Meaning and Reference”, Journal of philosophy, 70, pp. 699-711.
- Sartre, Jean-Paul (2005), Walging, Vertaald door Marianne Kaas, Amsterdam: Arbeiderspers.
[i] Misschien zou de filosoof hooguit in deze situatie van enige waarde kunnen zijn om te stellen dat we in deze situatie ons moeten richten op wat de rede ons vertelt en ons niet teveel moeten laten afleiden door onze emoties. Echter, het feit blijft dat de filosoof zelf in deze situatie domweg binnen 30 seconden een keuze moet maken en die keuze heeft vaak weinig te maken met zijn filosofische pretenties.
[ii] Daarom moet de filosoof zich er niet toe laten verleiden om zoiets als een complete en feilbare ethiek op te stellen. Ethiek is als filosofie het erkennen van de speelruimte, waarodor ethiek altijd arbitrair, situationeel en kwetsbaar is. Een van de filosofen die dit uiterst serieus neemt is Jacques Derrida (en die tevens stelt dat het erkennen van de speelruimte niet moreel relativisme impliceert).
Geef als eerste een reactie