In deze boekrecensie van Dansen met de Vijand van Paul Glaser bespreekt Sharon Hagenbeek de Nederlandse verantwoordelijkheid voor de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Het leven in Nederland was zwaar tijdens de Tweede Wereldoorlog, zozeer dat het je haast niet voor te stellen is en wat daarbij niet helpt is dat de vele verhalen die aan ons zijn overgeleverd vaak gaan over heldendaden, maar niet over hoe het er meer gebruikelijk aan toeging. Verzetsverhalen zijn het materiaal voor films, net als de vertellingen over de vreselijke kampen waaruit onmogelijk te ontsnappen was, maar hoe kwamen die mensen in dat kamp terecht? Er is aandacht voor wat er gebeurde als mensen verraden werden, maar niet voor wie dat deed en al helemaal niet waarom.
Er blijkt doorgaans een onbesproken discrepantie te bestaan tussen onszelf en de mensen die toen leefden. Zelfs nu er weer meer verdeeldheid in de samenleving is, is het toch nog moeilijk te bevatten dat mensen zich achter de praktijken van de Duitsers konden scharen. Hoe kon het dat gewone mensen konden accepteren dat hele bevolkingsgroepen buiten de samenleving werden geplaatst? Het was niet alsof men het echt allemaal niet wist; het merendeel van de mensen werkte zelfs actief mee aan de Jodenvervolging. Hoe heeft dat toch kunnen gebeuren? Het boek Dansen met de vijand – het oorlogsgeheim van tante Roosje van Paul Glaser, schijnt het licht op deze schaduwkanten van de geschiedenis: de bittere waarheid.
Je wordt erin geluisd
Het verhaal opent met een onbeholpen kennismaking met de auteur in zijn dagelijks leven. Zo lezen we op de eerste drie pagina’s hoe hij in Krakau is voor een congres en hoe hij op die reis tijdens een uitstapje geconfronteerd wordt met het oorlogsverleden van zijn familie. De opbouw naar zo’n pijnlijke ontdekking ontbreekt en die mist daardoor zijn impact. Dat wordt niet geholpen door de gebrekkige ontwikkeling van zijn persoonlijke vertelstem, terwijl zijn emotionele ervaringen met die geschiedenis juist een verdieping aan het verhaal hadden kunnen geven; niet alleen ter inbedding van het relaas dat uiteengezet wordt, maar ook om te laten zien hoe zo’n verhaal doorwerkt tot in het heden.
Hij is duidelijk niet gewend om de literaire pen te hanteren, maar het verhaal is (helaas) te aangrijpend om daar ook maar enigszins last van te hebben. Paul Glaser vertelt over alles wat zijn tante Roosje heeft moeten doorstaan tijdens en na de oorlog. Zijn onervaren hand werkt zelfs verhullend voor de hardheid van het verhaal dat je te wachten staat als lezer. Je begint met het lezen van wat een ‘gewoon’ oorlogsverhaal lijkt te worden, en je eindigt met een harde geschiedenisles .
Na de begintijd van de Duitse bezetting van Nederland komen er langzaamaan steeds meer regels die het bestaan van de Joodse Nederlanders problematiseren. Het gaat snel genoeg om de druk op de ketel te houden, de slachtoffers door een andere bocht te laten wringen, en traag genoeg voor de rest van de Nederlanders om aan de nieuwe anti-Joodse maatregelen van de Duitsers te wennen. Tja, als je krap bij kas zit, en je kent iemand die Joods is, dan kun je altijd nog wat bijverdienen door diegene aan te geven. Of als iemand je gewoon niet aanstaat, en diegene is toevallig Joods, dan heb je nog een manier om die persoon te treiteren. Zo heeft Tante Roosje als begaafd danseres een goede reputatie en bovendien een dansschool met haar man. Als de relatie stuk gaat, laat hij geen kans onverlet om haar leven te verpesten. Dat hij degene is die de dansschool houdt, is hem niet genoeg en dus zorgt hij dat haar licentie als danslerares wordt ingetrokken op basis van haar Joodse achtergrond. Als zij veerkrachtig danslessen bij haar thuis gaat geven, stuurt hij wederom een brief om ‘aan de illegale activiteiten van genoemde brutale Jodin paal en perk te stellen’. En uiteindelijk stuurt hij een brief aan de commissaris van de politie om aan te geven dat ze haar davidster niet draagt, waarna Roosje gearresteerd wordt.
Tante Roosje wordt verraden en bedrogen en moet daar zwaar voor boeten. Door haar ‘mede’-Nederlanders en dus zelfs door mensen heel dichtbij haar. Ze gaat door een hel: proberen geld te verdienen als dat niet meer mag, leven terwijl Joden niets meer mogen, het vertrouwen in je medemens moeten opschorten en onderduiken. Nadat ze gearresteerd wordt: overleven op niets in de kampen, slavenarbeid, het verlies van haar naasten en medische experimenten (zoals gesteriliseerd worden).
Elke dag is een hel geweest. In tijden van wanhoop zoekt ze warmte bij de zogenaamde ‘echte vijand’. Tijdens haar verblijf in diverse kampen, krijgt ze bewakers als geliefden. De begrepen tijdelijkheid van die relaties is voor alle partijen duidelijk. Zowel de bewakers in kwestie, Tante Roosje, als de lezer maken zich er geen illusies over dat dit verhaal (niet?) als liefdesverhaal eindigt. Maar wie zijn wij om haar te veroordelen? Welk mens met gezond verstand zou willen pretenderen te begrijpen wat overleven, en ook nog proberen te leven, betekende voor de vervolgde Joden?
‘Je moest eens weten. Na de medische experimenten in Block 10, na het werken bij de gaskamers, vond ik het prachtig dat een man lieve woorden tegen me zei, zijn arm om me heen sloeg, we de liefde bedreven. Ik voelde me weer even mens worden.’
Voor menselijkheid is tijdens én na de oorlog weinig ruimte. Zelfs al zou ze niet gesteriliseerd zijn, wie zijn de Nederlanders – die haar verraden hebben of die niets deden toen ze haar kwamen halen – nu helemaal om over haar lot te oordelen? Het boek bevat maar een paar zinnen over die veroordelende houding, maar er is niet veel voor nodig om het te lezen in de manier waarop Roosje aan haar lot overgelaten wordt na de oorlog. De oorlog was voorbij, maar de manier waarop men er in Nederland mee omging was nog niet veel beter. Alle naoorlogse compassie ontbrak voor de slachtoffers.
De prijs en de rekening
Roosje stond sterk in haar schoenen. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat ze de oorlog überhaupt overleefd heeft. Ze is veelvuldig door het oog van de naald gekropen, menig ander zou al lang opgegeven hebben, maar na de oorlog teruggaan naar Nederland gaat haar te ver.
Voor Roosje heeft Nederland afgedaan. Niet alleen heeft ze, terecht, geen zin om zich te verklaren, maar ze heeft ook geen geduld meer voor de Nederlandse attitude. Want de oorlog is dan wel voorbij, de geïnstitutionaliseerde houding van de Nederlanders is nog steeds hetzelfde. Zo krijgt ze na haar bevrijding een winterjas (in mei!) van de Nederlandse regering. Een aardig gebaar, maar het blijft daar niet bij. Ze krijgt een paar maanden later de rekening gepresenteerd voor die nutteloze jas. En ze ‘krijgt’ niets anders dan die jas.
En ze krijgt meer rekeningen. Er is geen bewijs dat haar ouders zijn overleden in Westerbork, dus ze moet voor hen belastingen blijven betalen. De onterechte aanslagen over 1943 worden pas in 1953 vernietigd en zonder rente teruggestort. Al het bezit dat door de Duitsers van haar familie is afgepakt, met behulp van de Nederlandse regering, het huis, de sierraden, het geld… daar kan ze naar fluiten. Dat betekende dat ze na de oorlog, zonder een cent te makken, moest opdraaien voor belastingaanslagen voor familieleden die vermoord waren met behulp van Nederland.
Omdat ze na de oorlog naar het buitenland is verhuisd, doet de Nederlandse overheid bovendien moeilijk over het geld dat Nederland heeft afgesproken om namens Duitsland te verdelen onder de Nederlandse Joden, de Wiedergutmachung. Terwijl andere landen het geld relatief snel verdeeld hebben onder haar Joodse bevolking, mogen de Nederlandse Joden ervoor vechten om het losgepeuterd te krijgen. Gelukkig is Tante Roosje mondig en schrijft ze de koningin erover, maar hoeveel van de Joodse Nederlanders die de oorlog overleefden zouden nog zo strijdlustig zijn geweest?
Nog zo’n in- en intrieste bijkomstigheid: van het al schandelijk kleine bedrag, dat Tante Roosje uiteindelijk weet te ontvangen, wordt geld afgetrokken voor de tweeënveertig dagen dat ze in de ss-gevangenis zat, want toen had ze haar ster niet in het openbaar hoeven dragen. Nederlandse bureaucratie ten top, daar zijn we normaal gesproken zelfs trots op. Elke lezer van dit boek zal er voortaan anders over denken.
De les die we eruit moeten trekken
Het zijn maar een paar van de voorbeelden uit het boek waar Nederland zich voor hoort te schamen. De cijfers liegen er niet om. Het helpt dat de auteur het zo netjes mogelijk heeft proberen neer te zetten, met uitgebreide verantwoording. Nederland deed na Duitsland het meest actief mee aan de Jodenvervolging. Dat is de bittere pil die Nederland echt een keer moet slikken om beter te worden. In dat opzicht geeft de auteur als niet-literaire verteller, zelfs een bepaalde rauwheid aan het werk die bij een literaire vertaling verloren zou kunnen gaan. Geen romantisch of nobel aan de haal gaan met het verhaal, dit is geen heldenverhaal of spannend kinderboek. Dit is de trieste waarheid.
Dit boek zou De Aanslag van Harry Mulisch moeten vervangen als verplichte leeskost, niet om de literaire kwaliteit ervan, maar om de bittere waarheid die de auteur ons ermee voor weet te spiegelen, zodat we eindelijk eens kunnen leren van ons foute verleden in plaats van ons de hemel in prijzen vanwege de paar mensen die het wel begrepen hadden. Als we de ‘geromantiseerde’ verhalen van deze periode minder de overhand zouden geven, dan zouden we misschien beter leren begrijpen wat er mis was (en misschien nog steeds is) met de volksaard van het Nederlandse volk.
Dansen met de vijand, Het oorlogsgeheim van tante Roosje
Geschreven door Paul Glaser
Uitgeverij Cargo
10 maart 2016
paperback | geïllustreerd
336 pagina’s
isbn 978 90 234 9932 9
€ 19,90
Geef als eerste een reactie