I Like Facebook door Charis Tsevis, via Flickr.

Column: Facebookduimpje

Kunstenaar Peter Bastiaanssen vertelt over de commerciële kant van de kunst en over de ‘nieuwe’ ontwikkelingen in het samenspel van kunst en geld.

Toen ik nog op de kunstacademie zat vertelde een van mijn docenten dat hij meegewerkt had aan een kunstkalender en dat zijn collega’s hem dat niet in dank afnamen. Ze vonden dat hij zichzelf had geprostitueerd en serieuze kunst had verlaagd tot een commercieel product. ’het lijkt wel alsof ik tot de paria van de academie ben gedegradeerd’, verzuchtte hij, “en het was maar één kalendertje…”. Dat verhaal speelde zich af in de jaren tachtig van de vorige eeuw. De hoogtijdagen van punk, krakers en idealen. De tijd van No Future, waarin geld verdienen an sich al een beetje verdacht was.

De kunsthazen lopen nu wel anders. Kunstenaars moeten nu ook ondernemers zijn, de markt bedienen en hun publiek vinden. Dat moet van de overheid. Natuurlijk moet dat niet echt van de overheid, die kan immers de kunstenaar niet tot iets dwingen. De overheid bedoelt het als welwillend advies aan de kunstenaar, omdat de overheid besloten heeft de subsidiekranen, steeds verder dicht te draaien. Er waait een andere wind en die deze boodschap met zich meevoert:

Jongens en meisjes, jullie dienen je eigen broek dan wel eigen jurk helemaal zelf op de juiste plaats te houden.

Zelf voor je eigen geld zorgen, als kunstenaar, is problematisch. Niet zozeer omdat het zo vreselijk moeilijk is om je eigen centen binnen te schrapen, maar eerder doordat, zoals ik hierboven al probeerde te schetsen, een échte kunstenaar maling moet hebben aan geld verdienen.

Kunst maken en geld verdienen bijten elkaar. Al lang en nog steeds.

Dat begon al bij de Schöne Seele van de Duitse Romantiek, waarbij de autonome creatieve ziel zich niet wenst te besmeuren met het slijk der aarde en die zich in plaats daarvan zo veel mogelijk ophoudt in de hogere regionen van het bestaan. Die ziel waart nog steeds rond. Maar Schöne Seele of niet, de ijzeren wet van het geld geldt voor iedereen: geen geld, geen Zwitsers!

Tegenover die gietijzeren wet glanst echter de mythe van Van Gogh, dat ongelooflijke genie, die onvoorstelbare vernieuwer, die onbegrepen ziel, die in diepe armoe de meest prachtige schilderijen zat te penselen. Niets verkocht hij, maar hij bleef onverzettelijk doorgaan! (Dat van Gogh meer geld van zijn broer kreeg dan een doorsnee fabrieksardeider met een gezin met elf kinderen, past dan even gemakshalve niet in de geschiedenisboekjes.)

Ergens na de tweede wereldoorlog dacht men in Nederland de kool en de geit te kunnen sparen in de beeldende kunst. Staatsubsidie voor de autonome, vernieuwende en vrije kunsten. Dat kon met gemak, want we hadden geld zat, zeker toen het gas uit Groningen begon te stromen. En zelfs de nog onbegrepen kunstenaar, mocht daar van mee profiteren. Gratis geld ter bevordering van de vrije kunsten. Zo creëer misschien zelfs nieuwe van Goghs! En die nieuwe van Goghs hebben, anders dan Van Gogh zelf, dan wél een fijn leven en tegelijkertijd floreert de kunst.

Helaas, zo werkt het niet en daarbij komt, alles heeft zijn prijs, zelfs gratis geld.

Binnen de kortste keren had het gratische geld het gehele beeldende kunstveld omgeploegd en alle oude wortels verwijderd. De autonome vrije kunst werd, geheel losgekoppeld en onafhankelijk van de rest van de wereld, omgebouwd tot een kasplantje. Rijkelijk bloeiend, maar zwaar steunend op staatsinfuus.

Ik weet nog goed dat destijds het boekje, De gijzeling van de beeldende kunst (1997, verscheen. Riki Simons schreef daar onder andere in dat de staatssubsidies leiden tot staatskunst, en reservaatkunst zonder publiek. Simons durfde warempel te beweren dat er duistere kanten aan het kunstsubsidiebeleid zaten, en vanwege dat betoog werd ze stante pede persona non grata bij kunstminnend en subsidieafhankelijk Nederland.

Ach, er is sindsdien heel wat water door de Maas gestroomd, individuele staatssubsidies zijn nu voornamelijk ad hoc en minimaal qua omvang. Wat echter onveranderd lijkt, is dat het idee van de ‘ware kunstenaar’ en de optie van een ‘verdienmodel’ een schurende combinatie blijft. Autonome creativiteit verhoudt zich nu eenmaal niet tot een markt, juist niet! Toch wordt er hard gezocht naar manieren om het ongemak prettig te verpakken.

Ik had laatst, in de wandelgangen van het ateliergebouw, een kort praatje met een collega kunstenaar. Hij was begonnen met het najagen van crowdfunding. “Ik zie het als steunbetuigingsgeld van een betrokken groep mensen”, zo beweerde hij, “Zo behoud ik mijn autonomie, en verzekert het mij van een inkomen zonder commercieel te hoeven zijn. De crowd steunt je immers omdát je autonoom bent! Niks geen concessies.” Zijn ogen glinsterden, “Appeltje–eitje”.

Op de vraag of het geld nu tegen zijn atelierplinten klotst, kreeg ik een ontwijkend antwoord, “ik ben pas net begonnen, maar geloof me, als mijn facebookcampagne begint, dan gaat het echt helemaal los.“ Ik zag het vurige enthousiasme in zijn ogen en wilde hem dit niet aan de schenen leggen, daarvoor hou ik gewoonweg te veel van enthousiasme, ook in andersmans ogen.. Dat geef ik graag ruimte, ook wanneer het een kort leven lijkt beschoren. Ik liep naar mijn atelier en voor ik de deur van mijn atelier achter me dicht trok keek ik zo bemoedigend als ik kon en stak ook nog een facebookduimpje naar hem op.

Over Peter Bastiaanssen 8 Artikelen
Peter Bastiaanssen werkt als beeldend kunstenaar in Rotterdam. Hij volgde de kunstacademie St.Joost in Breda en recentelijk studeerde hij filosofie aan de Erasmus universiteit in Rotterdam. Zijn diploma van de HEAO beschouwt hij als jeugdzonde, hoewel de interesse voor economie gebleven is. Daarnaast liggen zijn interesses bij politiek, kunst, filosofie en meer.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*