Sharon Hagenbeek beschouwt het belang van de plastische ervaring in het werk en het leven van de filosoof Michel de Montaigne.
Edele werkelijkheid
De kloof tussen filosofie en de werkelijkheid raakt soms enigszins verloren. Het is een eeuwenoud probleem dat misschien zelfs wel inherent is aan de filosofie. Binnen de filosofie denkt men over de (mooiere) grotere waarheden des levens, niet over de praktische alledaagse belevingen. Is dat een gemiste kans?
Waarover heb je het eigenlijk als je het hebt over de echte werkelijkheid? Van oudsher is deze vraag veel beantwoord door denkers die daarvoor bijvoorbeeld keken naar onze mogelijke kennis van de realiteit of die probeerden de wereld en/of het leven te verklaren.
Traditioneel wordt de vraag naar de werkelijkheid in de wijsbegeerte in veel gevallen benaderd met een alles overziende blik; we proberen het grotere geheel te beschouwen en daar vervolgens bredere en/of fundamentelere lijnen te ontwaren, en zijn niet bezig met de ‘kleine’ details. Om dat betere begrip van de daadwerkelijke aard der dingen, te kunnen verkrijgen, beroepen we ons gewoonlijk op de rationaliteit en geloven we daarmee in de verlichting van de geest (zoals Immanuel Kant). Het klassieke probleem van de mooie en nobele theorieën die uit dat proces voortvloeien, is dat die filosofen hun verbinding met de realiteit verliezen… Het klinkt zo mooi in theorie, maar in de praktijk blijkt het toch niet zo makkelijk te zijn.
Impotentie en filosofie
Toch zijn er in de geschiedenis der ideeën ook denkers te vinden die deze kloof tussen theorie en praktijk wel degelijk zagen. De filosoof Michel de Montaigne (1533-1592) is daar een goed voorbeeld van. Hij schreef een verzameling geschriften, Essais (1580), waarin hij een veelvoud aan opmerkelijke onderwerpen beschrijft, zoals onder andere nudisme, hekserij en kannibalisme. Ook schroomde Michel de Montaigne niet om in te gaan op ‘nog’ ongepastere aangelegenheden: onze lichamelijke ervaringen en hij hield daarbij niets terug met zijn z’n levendige uiteenzettingen over problemen met de stoelgang en impotentie. Dat doet de vraag rijzen naar wat er dan überhaupt filosofisch is aan zijn werk? Wat zouden we in vredesnaam kunnen leren van een bundeling van ranzige verhalen?
Wanneer Montaigne spreekt over impotentie bijvoorbeeld, oogt zijn verhaal als slechts een ontboezeming waar de lezer waarschijnlijk liever niet over hoort:
‘Ik heb persoonlijke kennis van een geval waarin een man, voor wie ik kan antwoorden als voor mezelf, en op wie geen enkele verdenking kan rusten van impotentie of het beïnvloed zijn door een betovering. De man had gehoord van een kameraad over diens uitzonderlijke verlies van mannelijkheid tijdens een uiterst ongelukkig moment; en, toen de man zich [vervolgens] in een soortgelijk situatie bevond, beleefde hij de volledige horror van dit verhaal heel levendig in zijn verbeelding, waarop hij eenzelfde verlies ervoer.’
Het is bijna vermakelijke leedvermaak zoals hij het hier beschrijft, maar toch is Montaigne serieus en probeert hij uit dergelijke alledaagse plastische ervaringen, een waarheid te distilleren; hij poogt namelijk met het bovenstaande voorbeeld te laten zien hoe de relatie tussen geest en lichaam een dynamische werking heeft op onze ervaring van realiteit; en hoe het fysieke en het mentale Zijn niet dusdanig gescheiden kunnen worden, zodat we niet over de werkelijkheid kunnen nadenken zonder er de fysieke beleving van de realiteit bij te betrekken.
In feite wijst Montaigne ons met dit soort verhaalelementen op een belangrijke wijsheid: de filosofie kan en moet niet voorbij gaan aan wat het echte leven ons kan leren. Hij omschrijft het bijzonder kleurrijk, maar de boodschap is er niet minder om. Volgens hem mogen we niet voorbij gaan aan de feitelijke ervaring van het leven. Sterker nog, die ervaring is zelfs waar we daadwerkelijke waarheid kunnen vinden.
Dat is niet filosofisch?
Veel plastischer wordt het niet en dat in een werk uit een tijd waarin men prat ging op vroomheid en waarin dergelijke zaken niet gemeenplaats waren in filosofische geschriften. Nog steeds niet, trouwens. Hetgeen er waarschijnlijk toe heeft geleid dat men Montaigne eeuwenlang meer als een literaire auteur bestempeld heeft dan als een filosoof. Volgens sommigen werd hij tot aan de hedendaagse tijd onderbelicht in de filosofie, omdat zijn onderwerpen gewoonweg te “onrustbarend” (disturbing) waren.
Montaigne had met al die curieuze verhalen wel degelijk een doel voor ogen: hij wilde een antwoord vinden op de vraag naar wat de mens nu eigenlijk is. Hij was duidelijk geen deelgenoot van het veelal heersende geloof in rationaliteit. Al in de oudheid, wordt de mens gepostuleerd als een rationeel wezen. En dat is nog steeds het gangbare uitgangspunt in de filosofie. Volgens Montaigne ontkoppelen filosofen die op een rationele manier te werk gaan, zich van de wereld en missen zo de essentie. Of zoals een ander metaforisch verhaal in zijn werk getuigt:
In boek XXV vertelt hij het verhaal over de keer dat hij ging rijden met zijn paard en twee mannen tegenkwam. Hij groette ze als echte heren (messieurs, wat enigszins klinkt als het Franse woord voor meeteenheden: mesures), waarop zij hem vriendelijk vertelden: ‘wij zijn geen heren (messieurs), hij is grammaticus en ik ben een logicus.’
Het oogt als slechts een grappige anekdote, maar het is zo sprekend voor de manier waarop het ideaal van rationaliteit vereerd wordt; zelfs al ben je in staat om met een heel systeem met logische regels te ontwikkelen, om zo het leven te verklaren, dan nog mis je het echte leven. We kunnen volledig dat ideaal nastreven, maar het is slechts een manier waarop we via onze rationele maatstaven het leven proberen te verklaren, het zegt daadwerkelijk weinig over wat het menselijke bestaan echt betekent.
Michel de Montaigne poogde, met zijn besproken ervaringen, zijn kennis van het mens-zijn te vast te leggen en om zo het echte menselijke bestaan weer te geven. Waar filosofen meestal onze lichamelijkheid zien als iets dat ondergeschikt is aan de rationaliteit, laat hij zien dat niet de rationaliteit, maar onze natuur ons ware kennis verschaft. Wanneer we het hebben over het menselijk leven, over het menselijke bestaan, dan zijn we geneigd om dat in rationele termen op te vatten. De mens is nu eenmaal een natuurwezen en het menselijke leven is bovendien bepaald door onze menselijke natuur, zelfs als we liever anders zouden geloven.
Geef als eerste een reactie