De financiële crisis van 2008 heeft een pijnlijke waarheid laten zien: de politiek heeft geen grip op het bankwezen en tegelijkertijd hebben we nauwelijks oog voor de financiële macht die steeds meer ons leven beheerst. Een recensie door Sharon Hagenbeek.
In reguliere politicologische of economische studies probeert men de staat of de economie als twee aparte en gesloten systemen te benaderen. De Duitse literatuurwetenschapper Joseph Vogl, bespreekt in zijn nieuwste boek Het Financiële Regime hoe dat tekenend is voor de ‘blinde vlek’ die wij hebben voor de echte macht.
Die macht is niet zonder meer te omschrijven en Vogl neemt daarom zijn lezer mee door de vormingsgeschiedenis van de economie om zo de opkomst ervan te laten zien. Hij verschaft ons via de crisissituatie van 2008 een eerste inzicht op de aanwezigheid van deze ogenschijnlijk onzichtbare macht:
“Oprechte bedoelingen, valse hoop, verkeerde inschattingen, ongunstige omstandigheden en inconsequenties, strijdige zakelijke belangen, publiekrechtelijke en politieke overwegingen, juridische bezwaren en de noodzaak om te handelen, verschillende wereldvisies, verrassende voorvallen, misverstanden en kleine halsstarrigheden leiden tot een verloop van gebeurtenissen waarvoor de betrokkenen evenzeer verantwoordelijk als volkomen ontoerekeningsvatbaar leken te zijn.” (p.14)
Iedereen had schuld en tegelijkertijd kon van niemand verwacht worden dat hij in staat zou zijn om het monster te stoppen. Het was als in een noodtoestand. Zo probeerde men nog grip te houden op het geheel.
Volgens Vogl is het denken en handelen vanuit de noodtoestand iets dat we al veel langer doen en hij weet dan ook haarfijn te herleiden hoe we van oudsher keer op keer politiek hebben ingegrepen bij economische problemen vanwege noodzaak. De grenzen vervaagden terwijl we economische vraagstukken nog steeds benaderden vanuit de traditionele visie van economie als het huishoudboekje van de staat. En als we de economie al als iets meer zagen, dan als een manier van ordenen van onze omgeving.
Vogl geeft hierbij het heel sprekende voorbeeld van de economie van de natuur, als een indexering of ordening (waarbij hij onder meer Leibniz’ denken op prachtige wijze als voorbeeld neemt). Vogl neemt vervolgens Giorgio Agamben erbij, om daarmee te laten zien hoe we via het Christelijke denken een alliantie zijn gaan zien tussen God en de politiek, via de soeverein oftewel het koningshuis. Hij ziet dus net als Agamben hierin het ontstaan van een bipolaire machine. Dat is een begrip van Agamben waar Vogl niet lang of duidelijk bij stil staat, terwijl het wel een gewichtig idee is binnen zijn boek. Het bipolaire duidt namelijk op de duale werking van de voorzienigheid van God: God bestiert aan de ene kant de wereld volledig en niets gebeurt zonder reden, maar aan de andere kant doe hij dat niet direct en hebben wij dus zelf die taak op een goede manier op ons te nemen. Vogl past dit idee van Agamben dus toe op de nieuwe macht die hij ziet, die dus als ordeningsprincipe enerzijds niet de wereld stuurt, maar anderzijds wel volledig bepalend is.
Dit is absoluut een mooie verdieping van Vogls idee, alhoewel het door het uitblijven van een verdere uitwerking, misschien wel ondermijnend voor zijn idee, is de gelijkstelling die hij toch oogt te maken tussen politiek en economie. Vogl verbindt dit idee namelijk aan de economie. Voor zover deze via onze ordeningswensen nog niet direct goddelijk begiftigd was, dan is ze dat nu zeker door die soeverein. Het staatshoofd is immers de vader van het huishouden.
De soeverein heeft middels (persoonlijke) schulden, belastingen en andere fiscale apparaten vanaf de renaissance actief bijgedragen aan het opkomen van niet alleen de kapitalistische markt, maar ook – of beter gezegd daadwerkelijk – de nieuwe macht. Stap voor stap neemt Vogl zijn lezer mee langs het ontwikkelingsproces van die economische macht die zich meer en meer aan de politieke macht weet te onttrekken. Niet alleen heeft de nieuwe macht zichzelf, zoals hier eerder beschreven, ontwikkeld als ordeningsprincipe via de soeverein, het heeft daarna zelfs de macht van de soeverein toegeëigend.
Dat klinkt kort door de bocht, maar op gedetailleerde wijze geeft Vogl aan hoe we naar die zienswijze toegegroeid zijn, middels onder ander de denkers Hobbes, Rousseau en Locke. Al met al toont zijn analyse, zijn niet-natuurlijke maar vooral culturele en religieuze historische benadering van het onderwerp.
Daarbij leunt Vogl, alhoewel hij dat zo impliciet mogelijk probeert te stellen, op het denken van Marx, en vooral op dat van Deleuze en Foucault over diagrammen. Met name dat laatste, de diagrammen van macht, die vaak zelfs gedefinieerd worden als een abstracte machines (een machine omdat het assembleert, organiseert en opnieuw ontplooit) is hoe Vogl zijn nieuwe macht ziet opkomen en werken. Langzaam ontglipt het aan elke controle, met elke historische (politieke) ontwikkeling versterkt zij zichzelf. Mettertijd is de economische macht uitgegroeid tot een zichzelf constant vergrotend en verstevigend monster dat alles in haar klauwen krijgt en voor niemand meer hoeft te wijken.
Vogls boek is tegelijkertijd wel en niet een sterke analyse. Het brengt die ontsporende beweging in kaart aan de hand van historische ontwikkelingen, maar tegelijkertijd zijn de ideeën die de basis vormen van deze visie niet scherp verwoord. Zo wordt Vogl de nuance die hij aanbrengt ten aanzien Agambens eerder genoemde machine niet overzichtelijk uiteengezet. Het vereist daardoor een belezen oog om deze basiselementen überhaupt terug te zien in zijn tekst, terwijl hij er wel degelijk op leunt. Ook het uitgebreide notenapparaat is weinig verhelderend daartoe. Het verschil tussen eigen visie en gefundeerde ideeën gaat daardoor verloren, zelfs voor de lezer die een goed begrip heeft van de bronnen die hij aanhaalt. Dit alles leidt tot een lastig te begrijpen idee achter de tekst. Maakt Vogl nu een aanpassing aan de hierboven genoemde ideeën of laat hij ‘slechts’ zien hoe deze theorieën terug te lezen zijn in de historische en economische ontwikkelingen?
Hoe het ook zij, de ontwikkelende macht, die vierde macht die Vogl omschrijft, blijft redelijk ongrijpbaar voor de lezer. Het gissen blijft naar wat die ‘vierde macht’ nu is, ondanks de historische uiteenzettingen die als omslachtige hints kunnen worden gezien. Het helpt wel om de oorspronkelijke Duitse titel van het boek te weten, Der Souveränitätseffekt. Hij beschrijft hoe de economische macht zich via de politiek heeft gevestigd als een soevereine macht die niet alleen de waarde van de munt bepaalt en hoeveel geld er in omloop is, maar die bovenaan onze machtsorde staat. Zo van bovenaf zijn we haar onderdanen geworden.
Vogl zegt dat we onze tijd niet moeten verspillen aan vragen over kapitalisme, dat ‘ongetwijfeld verweven is met het proces’ (p.98). In plaats daarvan moeten we ons richten op de ongrijpbare macht die zich almaar uitbouwt en die aan elke controle weet te ontglippen. Dat is de kracht van dit boek. Voor eenieder die geen vertrouwen meer heeft in het economische bestel geeft het een antwoord op de vraag waar de we de macht zijn kwijtgeraakt: lang geleden verloren we al onze grip erop. We hebben veel te laat door gehad wat voor monster er in de economie school. En sinds deze macht heerser is geworden, laat ze zich door niemand meer tegenhouden.
—
Recensie van Joseph Vogl – Het financiële regime (juni 2016)
Oorspronkelijke titel: Der Souveränitätseffekt (2015)
Vertaald door Huub Stegeman
Boom Uitgevers Amsterdam
304 pagina’s
€ 29,90
Geef als eerste een reactie