Godsdienstvrijheid is een groot goed waar in Nederland veel waarde aan wordt gehecht. Helaas zijn er zijn ook landen waar godsdienstvrijheid minder vanzelfsprekend is, zoals Pakistan. Lees hier het verhaal van de onderdrukking van de Ahmadiyya-moslims in Pakistan.
“On Wednesday, police officials in Chenab Nagar, Chiniot District – where the headquarters of the Jamat-e-Ahmadia is located – allegedly harassed Ahmadi children who were volunteering in a traffic awareness campaign.”[1]
“A lawyer and local leader of Jamaat-e-Ahmadiyya was killed while his son got seriously injured in an attack in Nankana Sahib, near Lahore. Advocate Malik Saleem Latif and son Advocate Farhan were shot when they were going to court today. Latif died on the spot. Ahmadiyya spokesperson Saleemuddin said Advocate Latif was the cousin of Nobel Prize winner Dr. Abdus Salam.“He was killed because of religious beliefs,” said Saleemuddin.”[2]
Bovenstaande twee citaten hebben te maken met discriminatie, de vervolgingen en de dood van Ahmadiyya-moslims afgelopen maart in Pakistan.
Godsdienstvrijheid is voor veel mensen in de Westerse wereld (bijvoorbeeld in Nederland, België en Duitsland) vanzelfsprekend. Verschillende religieuze gemeenschappen kunnen dankzij deze vrijheid hun religie belijden zonder dat zij door de overheid belemmerd of zelfs vervolgd worden.
Helaas zijn er zijn ook landen waar godsdienstvrijheid minder vanzelfsprekend is, zoals Pakistan. Daar bemoeit de overheid zich nog steeds met de interpretatie van religieuze bronnen en Ahmadiyya-moslims zijn hier de afgelopen decennia het slachtoffer van geworden. Het is Ahmadiyya-moslims in Pakistan bij wet verboden om hun geloof openlijk te belijden en hun gebedshuizen te typeren als een moskee. Met dit artikel wil ik aandacht vragen voor de zorgelijke situatie van Ahmadiyya-moslims in Pakistan. Allereerst geef ik een korte beschrijving van de opkomst van deze stroming binnen de islam. Daarna zal ik dieper ingaan op de theologische gevoeligheden rondom de Ahmadiyya-moslims en de rol van de Pakistaanse overheid bij de vervolgingen van Ahmadiyya-moslims.
Geschiedenis van de Ahmadiyya-moslims
In Qadian (in de huidige Indiase deelstaat Punjab) werd in 1889 de Ahmadiyya-beweging opgericht door Mirza Ghulam Ahmad (1835/37 – 1908). Ahmad zou visioenen hebben ontvangen van de profeet Mohammed om als profeet/messias (Masih/Mahdi) en/of als hervormer (Mujaddid) op aarde op te treden. Voor veel moslims is het claimen van een profeetschap na de profeet Mohammed onacceptabel. Volgens het merendeel van de moslims zou Mohammed namelijk de laatste profeet zijn binnen de islam of, zoals dat vaak wordt geformuleerd, ‘de zegel der profeten’ (khatm-e-nabuwwat in het Urdu). Islamoloog Adil Hussain Khan geeft in zijn boek From Sufism to Ahmadiyya: A Muslim Minority Movement in South Asia aan dat de discussie over de rol van Ahmad en de vervolgingen op de Ahmadiyya-moslims al begonnen toen Ahmad nog in leven was (2015: 129).
Het is triest dat er tot op de dag van vandaag weinig verandert voor Ahmadiyya-moslims in het huidige Pakistan. Niet alleen had Ahmad te maken met vijandigheid van de kant van Soennitische moslims in Brits-Indië, ook had hij te maken met kritiek van andere religieuze gemeenschappen. Hun vijandige sentiment had te maken met Ahmad’s controversiële claims. Zo claimde hij een mogelijke reïncarnatie te zijn van Jezus en van deHindoeïstische goddelijke manifestatie Krishna:
“For the past twenty years or so, I have been proclaiming that just as I have appeared in the spirit of the Messiah son of Maryas for the purpose of removing sins which have filled the earth, so have I come as Raja Krishna—one of the greatest Avatars of the Hindu faith. In other words, I am the same person by virtue of spiritual reality.”[3]
Qadian vormde de plaats waar de Ahmadiyya-beweging voor het eerst geïnstitutionaliseerd werd. Er werden bijeenkomsten georganiseerd en informatie over islam, volgens de interpretatie van Ahmad, werd verspreid via de kranten Al-Hakam[4] (in Urdu, 1897), al-Badr[5] (in Urdu, 1900) en The Review of Religions[6] (Engelstalig, 1902).
Vlak voor Ahmad stierf, benoemde hij Maulvi Nur al-Din (1841-1914) tot opvolger, de Khalifa. Nur al-Din was daarmee de eerste Khalifa van de Ahmadiyya-gemeenschap (Richard C. Martin et al, 2004: 32). Hij kreeg de taak om de boodschap van Ahmad verder te verspreiden over de wereld. De Ahmadiyya-beweging werd meer geïnstitutionaliseerd onder het bewind van Nur al-Din en begon zich daardoor te manifesteren als een religieuze beweging met missionerende activiteiten (overigens zonder geweld).
In 1914 ontstond een schisma binnen de Ahmadiyya-beweging vanwege een meningsverschil over rol van Ahmad. De kwestie die eerder werd genoemd (of Ahmad een messias was of slechts een hervormer) leidde zo alsnog tot een splitsing binnen de Ahmadiyya-gemeenschap. De twee stromingen die uit de schisma volgde, waren de Lahori’s en de Qadiani’s. De Lahori’s zien Ahmad slechts als hervormer. De Qadiani’s daarentegen zien Ahmad ook als de profeet of messias (Richard C. Martin et al, 2004: 30) van de gemeenschap.
De speech van Jinnah over godsdienstvrijheid in Pakistan
Op 11 augustus 1947 gaf Muhammad Ali Jinnah (1876 – 1948, de grondlegger en de eerste gouverneur van Pakistan) een speech, waarin hij zijn visie gaf op Pakistan en de relatie tussen staat en religie:
“You are free; you are free to go to your temples, you are free to go to your mosques or to any other place or worship in this state of Pakistan. You may belong to any religion or caste or creed — that has nothing to do with the business of the state.… We are starting in the days where there is no discrimination, no distinction between one community and another, no discrimination between one caste or creed and another. We are starting with this fundamental principle: that we are all citizens, and equal citizens, of one state.”[7]
Als Jinnah zou kunnen zien hoe zijn Pakistan er nu uitziet, dan zou hij teleurgesteld zijn, zich enorm schamen en verdrietig zijn. De wijze waarop de Pakistaanse overheid met Ahmadiyya-moslims omgaat, botst enorm met de visie die Jinnah voor ogen had. In de loop der jaren veranderde het beleid ten aanzien van minderheden, met name wanneer het gaat om Ahmadiyya-moslims. In 1974 begon de staat zich te bemoeien met het geloof van Ahmadiyya-moslims.
Het begin van overheidsbemoeienis bij Ahmadiyya moslims onder Bhutto in 1974
In het belangrijke jaar 1974 was Zulfiqar Ali Bhutto (1928 – 1979) net een jaar de president van Pakistan. Hij was de vader van de eerste vrouwelijke premier van Pakistan, Benazir Bhutto, 1953 – 2007. Tijdens zijn regeerperiode werd islam de staatsgodsdienst van Pakistan. Anti-Ahmadiyya-sentimenten in de Pakistaanse samenleving waren al eerder zichtbaar. Zo waren er in 1953 gewelddadige rellen gericht tegen de Ahmadiyya-gemeenschap in Lahore. Die rellen zouden aangewakkerd zijn door de politieke partij van Abul Ala Maududi (1903 – 1979), de Jamaat-e-Islami. Maududi was een fel tegenstander van de Ahmadiyya-beweging.
De rellen van 1974 vormden een keerpunt in de relatie tussen de Pakistaanse overheid en de Ahmadiyya-moslimgemeenschap. De oorzaak van de rellen van 1974 zou een woordenwisseling zijn geweest tussen studenten van het Nishtar Medical College met Ahmadiyya-moslims bij het Rabwah-treinstation. Hieruit volgde ook een gewelddadige anti-Ahmadiyya-campagne door politieke partijen als Majlis-e-Ahrar-e-Islam en, wederom, de Jamaat-e-Islami. Onder druk van conservatieve groeperingen, zoals de Jamaat-e-Islami, die zich manifesteerden als ‘de ware moslims’, veranderde Bhutto de wetgeving ten aanzien van Ahmadiyya-moslims: zij zouden voor de Pakistaanse wet niet meer als moslims erkend worden (zie Amendment of Article 106 of the Constitution) (2008: 21).
De wetten en regels betreffende godsdienstvrijheid die van toepassing waren in Pakistan in 1974 staan hieronder vermeld:
Artikel 19. “Every citizen shall have the right to freedom of speech and expression, and there shall be shall be freedom of the press, subject to any reasonable restrictions imposed by law in the interest of the glory of Islam or the integrity, security or defence of Pakistan or any part thereof, friendly relations with foreign States, public order, decency or morality, or in relation to contempt of court, or in Commission of or incitement to an offence.”
Artikel 20. “Subject to law, public order and morality,- (a) every citizen shall have the right to profess, practise and propagate his religion; and (b) every religious denomination and every sect there of shall have the right to establish, maintain and manage its religious institutions.”
Artikel 25. (1) “All citizens are equal before law and are entitled to equal protection of law. (2) There shall be no discrimination on the basis of sex alone. (3) Nothing in this Article shall prevent the State from making any special provision for the protection of women and children.”
Artikel 36. “The State shall safeguard the legitimate rights and interest of minorities, including their due representation in the Federal and Provincial services.”[8]
Hieronder is de wijziging weergegeven die specifiek van toepassing was op de Ahmadiyya-moslims in Pakistan in 1974:
Amendment of Article 106 of the Constitution.
“In the Constitution of Islamic Republic of Pakistan, hereinafter referred to as the Constitution in Article 106, in clause (3) after the words “communities” the words and brackets “and persons of Qadiani group or the Lahori group (who call themselves “Ahmadis` ) shall be inserted.”
3- Amendment of Article 260 of the Constitution.
“In the Constitution, in Article 260, after clause (2) the following new clause shall be added, namely —
(3) A person who does not believe in the absolute and unqualified finality of The Prophet hood of MUHAMMAD (Peace be upon him), the last of the Prophets or claims to be a Prophet, in any sense of the word or of any description whatsoever , after MUHAMMAD ( Peace be upon him), or recognizes such a claimant as a Prophet or religious reformer, is not a Muslim for the purposes of the Constitution or law.”[9]
Opvallend is dat de politiek zich bezighoudt met de interpretatie van de Koran (namelijk de rol van profeet Mohammed). Wie Mohammed niet als laatste profeet binnen de islam erkent, is volgens de constitutie geen moslim.
De harde lijn van Zia-ul Haq ten aanzien van Ahmadiyya moslims
Na Bhutto regeerde in 1977 generaal Muhammad Zia-ul-Haq (1924-1988). Hij wilde Pakistan “islamiseren” door zowel op bestuurlijk, sociaal als economisch vlak een striktere interpretatie van de islamitische bronnen (de Koran en de Sunna) door te voeren in de wetgeving van Pakistan. Dit begon met de Hudood Ordinance in 1979 en werd vervolgd met de invoering van de doodstraf (de Pakistan Penal Code (PPC) en de Criminal Procedure Code (CrPC)) op blasfemie in de jaren tachtig. Wetgeving op blasfemie was er al in de tijd van Bhutto in 1974, maar de straffen waren nog niet zo hard als onder Ul-Haqq en ook werden ze niet altijd zo strikt doorgevoerd. Onder het bewind van Ul-Haqq zou dat veranderen, zo mochten Ahmadiyya-moslims
1) hun gebedshuizen niet meer typeren als een moskee,
2) niet meer de oproep tot het islamitisch gebed (Azan) doen zoals moslims dat normaal gesproken doen en
3) zichzelf geen moslim meer noemen (2008: 21).
Dit laatste is geen verandering ten opzichte van 1974, maar de straffen werden wel harder en strikter gehanteerd wanneer iemand zich niet hield aan deze wetten.
De Pakistaanse overheid moet doorpakken met hervormingen voor minderheden
Mijn hoop is dat Pakistaanse politici beseffen dat godsdienstvrijheid een fundamenteel recht is van eenieder. Het met elkaar oneens zijn over elkaars geloofsovertuiging geeft niemand het recht om de ander te terroriseren.
Tot op de dag van vandaag hebben de anti-Ahmadiyya-wetten en -sentimenten hun weerslag op zowel de Qadiani- als de Lahori-gemeenschap in Pakistan. Na Ul-Haq zijn diverse Ahmadiyya-moslims het slachtoffer geworden van terreur in allerlei vormen, van vandalisme tot moord. Er hebben in Pakistan de afgelopen jaren belangrijke hervormingen plaatsgevonden voor andere minderheden (bijvoorbeeld voor christenen[10] en hindoes[11]) en Pakistan heeft belangrijke stappen gezet om minderheden te erkennen en te beschermen, maar de situatie voor Ahmadiyya-moslims is nog altijd minder rooskleurig. Hier is nog flink wat werk te verzetten!
Bronnen
- Adil Hussain Khan, (2015), From Sufism to Ahmadiyya: A Muslim Minority Movement in South Asia, Indiana University Press.
- Richard C. Martin et al, (2004), Encyclopedia of Islam and the Muslim World, Macmillan Reference USA: New York.
- Minority Rights Group International, (2008), State of The World’s Minorities.
Voetnoten
[1] https://tribune.com.pk/story/1362742/ahmadi-children-allegedy-harassed-police-chiniot/
[2] http://nation.com.pk/national/30-Mar-2017/ahmadi-leader-dr-abdus-salam-s-cousin-killed-in-nankana-sahib-attack
[3] Lezing Mirza Ghulam Ahmad in Sialkot in 1904
[4] http://aaiil.org/urdu/articles/hakam/alhakam.shtml
[5] http://aaiil.org/urdu/articles/badar/albadar.shtml
[6] http://aaiil.org/text/articles/reviewofreligions/reviewofreligions.shtml
[7] http://www.dawn.com/news/746344/state-against-minorities
[8] https://pakistanconstitutionlaw.com/
[9] https://pakistanconstitutionlaw.com/2nd-amendment-1974/
[10] https://www.dawn.com/news/1246727
[11] http://www.hindustantimes.com/world-news/pakistan-s-hindu-marriage-bill-passed-by-both-houses-of-parliament/story-HNzdSMESTZ27zJJNaF6x9N.html
Geef als eerste een reactie