Onze columnist, kunstenaar Peter Bastiaanssen, heeft het denken van de filosoof Deleuze in zijn hoofd en verliest zichzelf in zijn gedachten.
Ik weet niet wat het is, maar soms blijf ik maar rondcirkelen, ik weet vaak niet eens waar ik rond cirkel. Iets wat ik niet kan vatten heeft dan mijn aandacht en het dwingt me tot cirkelen. Ik word er doodmoe van, wellicht omdat ik zeker weet dat het cirkelen niet tot een AHA-Erlebnis of een Eureka!-momentje zal leiden.
Dat cirkelen van me voelt als denken zonder woorden. Daar heb je ook niks aan. Want zeg nou zelf, waar denk je aan als je er geen woorden aan kunt geven? Dat kan ik in ieder geval niet een vruchtbaar denken noemen. Alleen de woorden, of beelden dragen uiteindelijk de vruchten van het denken. Natuurlijk zullen de Zenboeddhisten onder ons het niet met me eens zijn. Voor hen draait het juist om aandachtloze aandacht, ongeconcentreerde concentratie, of ongerichte gerichtheid.
Dit soort mistige wijsheden worden in bijna elke karate B-film lekker plat en met veel bombarie uit de doeken gedaan; de dommige, maar vastbesloten vechtstudent snapt maar niet waarom hij maandenlang de vloer moet vegen en de tegels moet schrobben. Hij ziet (nog) niet in dat dit nu juist de absolute toptraining blijkt te zijn voor de ultieme vechtjas, die hij aan het eind van de film ook blijkt te zijn geworden. Vegen en schrobben, niet meteen al schoppen en slaan, is hier het devies zoals de oude meester tegen de karate kid zegt, terwijl hij zijn auto staat te wassen; ”wax on, wax off, wax on, wax off…”
Je kan met andere woorden, het fel begeerde doel alleen bereiken via een omweg, zonder dat je werkelijk beseft wat je doet. Nooit direct, Ik heb het altijd een onzinnige methode gevonden, dat vegen en schrobben, net als cirkelen rond iets waarvan je niet weet wat het is, of proberen te denken zonder taal.
Toch cirkel ik met regelmaat. In mijn atelier, of in het park waar ik vaak achtjes loop. En ik geef daar aan toe, gewoon, omdat ik dan niet anders weet. Ik ben daarin niet alleen, zover ben ik al wel.
Gisteren kwam er iemand werk ophalen in het atelier. De bedoeling was even snel erin en eruit, maar op een of andere manier kwamen we met elkaar aan de praat en voor we het wisten hadden we het over Gilles Deleuze; de Franse filosoof die de laatste jaren als een plaaggeest in mijn leven waart, wellicht omdat hij alleen begrijpbaar is als je hem niet probeert te vatten. Deleuze predikt een hiërarchieloos immanent denken.
Alleen immanent denk je écht, creëer je echt en schep je de werkelijkheid. Helaas heeft ons denken zich ontwikkelt via een andere route, namelijk die van het transcendent denken. In het kort werkt dat als volgt:
Wanneer je transcendent denkt, dan stap je volgens Deleuze met je denken buiten de werkelijkheid zoals die hier en nu is. Je denken herbouwt in je hoofd de chaotische werkelijkheid tot een begrijpelijke constructie. Deze reconstructie representeert slechts, maar is niet de werkelijkheid. Zo krijgen we weliswaar een begrip van de chaos die we waarnemen, maar daar betalen we een grote prijs voor. De denkconstructie weerhoudt ons van direct contact met het ‘zijn’ . Oftewel ons denken bouwt een muur tussen ons en het ‘zijn’, de werkelijkheid. Zo schuift het idee boom, tussen ons en de boom an sich. We ontmoeten de singuliere boom niet meer, we ervaren nog slecht de idee, of het woord, boom.
Daar hadden we het dus over, die man die mijn werk kwam ophalen en ik. Na anderhalf uur vertrok hij weer, terwijl hij er net zo verward uitzag als ik me voelde. We hadden alletwee ons best gedaan om wat licht te werpen op het immanentie denken van Deleuze. Het hield hem al jaren bezig, had hij aan het begin van ons gesprek nog enthousiast geroepen, en hij lachte uit herkenning toen ik Deleuze benoemde als mijn kwelgeest van de laatste tijd. Maar na het vrolijk uitwisselen van wat Deleuziaanse slimmigheden, raakten we op het pad van het immanente denken en al na een paar stappen verloren we elk gevoel voor richting en cirkelden we samen in een dansloze dans, op de muziekloze muziek. Zonder ankers, zonder fundamenten, werd het leger en leger in de Deleuziaanse woestijn. We probeerden nog de methode van stamelen en stotteren en kwamen zo op een plekloze plek zonder woorden en wisten geen gedachte meer te formuleren. “Cul de sac“, riep ik na een tijdje en ik zag dat de bezoeker het schilderij oppakte en aanstalten maakte om te vertrekken.
Voor hij de deur achter zich dichttrok, draaide hij zich naar me toe en zei; “soms voel ik me net een cirkelende mot”. Daarna was hij weg. Ik bleef daarna nog wat kauwen op de mot. Waarom cirkelen ze eigenlijk rond een lamp, het zijn toch nachtdieren, die houden toch helemaal niet van zoveel licht?
Motten oriënteren zich met behulp van de maan, las ik later na even googelen op een mottenforum, ze denken dat de lamp de maan is en raken, wanneer ze bij een lamp in de buurt komen, alle gevoel voor richting kwijt. Er rest ze niets dan te cirkelen rond de lamp, want dan hebben ze blijkbaar het idee dat ze goed zitten.
Onwillekeurig moest ik denken aan mijn cirkeldenken. Hoe zit dat? Draai ik rond een fantoommaan? Een valse lamp? En wat is dat dan, dat mijn denken doet cirkelen? Is het de transcendentie van de woorden en ideeën, of is het juist de poging om zonder woorden immanent te denken? Deleuze zou willen dat ik het licht uit deed, en wel op een maanloze nacht, maar zoveel duisternis in één keer, daar cirkel ik liever op een veilige afstand vandaan.
Geef als eerste een reactie