Frankrijk, al vele eeuwen één van de belangrijkste landen in Europa, speelt in de klassieke muziek lange tijd een marginale rol. Roel Weerheijm duikt in het verleden om te ontdekken wat hier de achterliggende redenen van zijn. Daarbij vergelijkt hij de muziekgeschiedenis van Frankrijk met die van de grote muzieklanden. In deel 2 de opbouw van de internationaal beroemde Franse klassieke muziektraditie.
Eerder schreef ik over de negentiende eeuw als de bloeiperiode van de klassieke muziek, een tijd waarin muziek werd geschreven die toegankelijk, diepgaand, emotioneel en theatraal was, die de burgerlijke luisteraar uitdaagde én plezierde, en die nog altijd het relatief breedste publiek lijkt te bereiken.
In Deel 1 van deze serie bekeek ik de verschillen tussen Frankrijk en andere landen1 tijdens Middeleeuwen, Renaissance en Barok. In dit tweede deel kijk ik naar de ontwikkelingen in de achttiende eeuw en, begin negentiende eeuw, het ontstaan van de Franse muziektraditie.
Het lijkt erop dat twee factoren Frankrijk, in muzikaal opzicht, lang een stil land hebben gehouden: ten eerste had Frankrijk geen grote Barokke traditie, zoals Italië – hooguit ‘importeerde’ Frankrijk enkele, met name Italiaanse musici – en ten tweede had Frankrijk geen grote kerkelijke muziektraditie, zoals (Noord-)Duitsland. Zelfs Engeland en Spanje, landen die ik al eerder noemde, hadden een groter muziekleven dan Frankrijk, waarschijnlijk omdat die landen al vroeg vooraan stonden om gebieden te koloniseren, om werelddominantie te strijden. Die landen waren veel meer naar buiten gericht – ook Engeland en Spanje ‘importeerden’ grote musici. Daarbij was de verstikkende rol van de aristocratie juist in Frankrijk op z’n hevigst en juist in Frankrijk werden daarom de consequenties van de Verlichtingsidealen vanaf 14 juli 1789 het felst op het spits gedreven door het onderdrukte, arme, hongerige volk.
Ook begin negentiende eeuw waren buitenlandse componisten als Rossini, Meyerbeer, Liszt en Chopin beroemd als ‘geïmporteerde’ musici in Parijs. De stad wilde zelf maar geen grote componisten voortbrengen en Frankrijk bleef een moeilijke verhouding hebben met de eigen muziektraditie. Daar veranderde de Franse Revolutie aanvankelijk ook niets aan: Frankrijk stortte zichzelf in chaos en bloedvergieten en werd het westerse politieke epicentrum van de negentiende- en twintigste-eeuwse politieke ontwikkelingen. Niet dat men stopte met luisteren naar muziek, maar hoewel Frankrijk zich in heel Europa met oorlogen liet gelden, had het muzikaal nauwelijks invloed.
Duitse dominantie en nationalisme
Vanaf eind achttiende eeuw was het muzikale epicentrum in Duitsland en Oostenrijk komen te liggen. Tijdens de late Barok werd de Duitse muziek internationaal steeds belangrijker. Sterker nog: eind achttiende eeuw, tijdens de bloei van het Classicisme, vinden de belangrijke muzikale ontwikkelingen bijna uitsluitend in Wenen plaats.
Het werk van Haydn, Mozart en Beethoven (soms ook Schubert) wordt tezamen de Eerste Weense School genoemd: de culminatie van achttiende-eeuwse muziekopvattingen en de wegbereiding voor de negentiende-eeuwse muziek. De Eerste Weense School vormde tussen ongeveer 1770 en 1830 de basis van de Duitstalige muzikale dominantie, met de componisten die ik in de inleiding noemde als belangrijkste namen.
Overigens: begin twintigste eeuw zouden Weense componisten, op diezelfde manier, ook in de omwenteling naar het modernisme een hoofdrol spelen: Zemlinsky, Webern, Schönberg en Berg vormden de Tweede Weense School, die veel van de twintigste-eeuwse muzikale dimensies uitwerkte. Deze Tweede Weense School was wel minder dominant dan de Eerste: dankzij de opkomst van het nationalisme in de klassieke muziek had klassieke muziek in veel meer landen een permanente traditie opgebouwd.
Nationalisme speelt in de klassieke muziek een belangrijke rol vanaf begin 1800 en is een van de grootste muzikale erfenissen van de Napoleon-oorlogen.
Maar dit nationalisme in de muziek, dat na de bloeiperiode van de Eerste Weense School opgang maakte, zou opvallend genoeg zelfs Frankrijk in eerste instantie overslaan. Het nationalisme had als gevolg dat ook componisten in kleinere landen internationale bekendheid verwierven: Field in Ierland, Grieg in Noorwegen, Chopin in Polen (daarna Frankrijk); later in de negentiende eeuw Dvořák, Smetana en Janácek in Tsjechië, Sibelius in Finland; in de twintigste eeuw Elgar in Engeland, Bartók in Hongarije. Italië trok de traditie van de opera wederom naar zich toe en in de negentiende eeuw ontstond dan ook een nieuwe, eigen operatraditie, die los stond van de Duitse opera’s uit die tijd. Rusland was meer op zichzelf gericht en hun invloed op de Europese klassieke muziek wordt pas diep in de negentiende eeuw merkbaar, als ook de Russische culturele en politieke invloed op Europa steeds groter wordt. Dan brengt het land ook grote muzieknamen voort als Borodin, Tsjaikovsky, Mussorgsky, Rimsky-Korsakov en de twintigste-eeuwers Prokofjev, Stravinsky, Sjostakovitsj en Khatchaturian.
Hector Berlioz, het begin van een muziektraditie
De Franse geschiedenis is vanaf 1789 getekend door oorlogen, die soms een sturende invloed hadden op de Franse muziekgeschiedenis.
Ook tussen de Napoleontische Oorlogen (1795-1815) en de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) behoudt Parijs zijn eigenzinnige karakter, zijn aanzuigende werking van voornamelijk buitenlandse componisten en muziek. Maar in de jaren 1820 stond een jonge, echt Franse componist op: Hector Berlioz (1803-1869), tijdgenoot van Chopin en Liszt. Hij zou de vruchten plukken van de Eerste Weense School, met name van Beethoven, die hij adoreerde.
Berlioz ontwikkelde de opvattingen van de Eerste Weense School enigszins richting de Franse merites: zijn muziek werd melodieuzer, vloeiender dan de Duits/Oostenrijkse muziek. De organische ontwikkeling van thema’s, kenmerkend voor Beethovens muziek, paste Berlioz toe op een veel grotere schaal; net zoals later Liszt en Wagner, zag Berlioz in Beethovens muziek de eis van progressie. Zijn Beethoveniaanse muziek kreeg immense structuren: lange composities, doorwrochte uitwerking van muziekthema’s, gigantische orkesten (Berlioz’ Requiem schrijft liefst 80 koperblazers, 12 paukenisten en honderden zangers voor!), zeer vernieuwend gebruik van percussie-instrumenten en heel nieuwe klankeffecten dankzij Berlioz’ geniale orkestraties.
Berlioz’ pompeuze, megalomane projecten maakten hem echter ook slachtoffer van spotprenten en misvattingen. De verfijning in zijn muziek valt veel minder op door al het uiterlijk vertoon. Bovendien concentreerde hij zich voornamelijk op grootschalige orkestwerken. Niettemin gaf Berlioz wél, als eerste componist van een traditie, de impuls aan iets waar het aan ontbroken had: succesvolle, eigen, Franse klassieke muziek.
Des te wranger is het dat Berlioz in zijn eigen land geen succes kende: Frankrijk vond hem niet Frans genoeg. Maar dat hij met name in Duitsland, Rusland en Engeland een zeer gevierd componist en dirigent was, betekende de omschakeling voor de Franse klassieke muziek: voor het eerst vierde een groot componist uit eigen land muzikale successen op het hele Europese continent.
Noten
1 Voor het lezersgemak schrijf ik consequent Italië, Duitsland, Oostenrijk. Hoewel deze landen politiek gezien pas ver in de negentiende eeuw een eenheid werden, waren de betreffende gebieden dat al eeuwenlang op onder meer cultureel gebied. Op een iets andere manier geldt hetzelfde voor Frankrijk.
Geef als eerste een reactie